1956 - Buitenlands Toerisme In Nederland -

NL: Het jaar 1956 markeerde in Nederland de overgang van de naoorlogse Wederopbouw naar een tijdperk van toenemende welvaart en mobiliteit. Het buitenlands toerisme was nog geen massafenomeen, maar kende wel duidelijke groeitrends. Bezoekers kwamen voornamelijk uit West-Duitsland, België en Groot-Brittannië. De toegenomen populariteit van de auto in Europa maakte zelfstandige reizen gemakkelijker, waardoor steden en kustgebieden die goed bereikbaar waren via de groeiende snelwegen in trek raakten.
De voornaamste attracties die buitenlanders trokken, waren de klassieke Nederlandse iconen. De grachten van Amsterdam, de bloeiende bollenvelden en de pittoreske, folkloristische plaatsen zoals Volendam en de Zaanse Schans stonden centraal. De promotie door de VVV richtte zich op een idyllisch, schilderachtig beeld van ‘Holland’, vaak compleet met windmolens en klederdrachten. Voor de nationale economie was het toerisme een cruciale bron van buitenlandse valuta.
De toeristische infrastructuur was in 1956 nog relatief kleinschalig, met veel kleine familiehotels, pensions en campings. De beleving was intiemer en meer gericht op culturele verkenning dan op de massale resorts die later zouden verschijnen. 1956 legde zo de financiële en infrastructurele basis voor de explosieve groei in de jaren zestig, toen de internationale reisbeperkingen verder afnamen en het vakantiebudget van de westerse consument toenam.

ENG: Foreign Tourism in the Netherlands (1956)
The year 1956 in the Netherlands marked the transition from post-war Reconstruction (Wederopbouw) to an era of increasing prosperity and mobility. Foreign tourism was not yet a mass phenomenon, but it did show clear growth trends. Visitors came mainly from West Germany, Belgium, and Great Britain. The growing popularity of the car in Europe facilitated independent travel, making cities and coastal areas that were easily accessible via the expanding motorway network popular.
The main attractions drawing foreigners were the classic Dutch icons. The canals of Amsterdam, the blooming bulb fields, and the picturesque, folkloric villages such as Volendam and the Zaanse Schans were central. Promotion by the VVV (Netherlands Board of Tourism) focused on an idyllic, scenic image of 'Holland,' often complete with windmills and traditional costumes. For the national economy, tourism was a crucial source of foreign currency.
In 1956, the tourist infrastructure was still relatively small-scale, with many small family-run hotels, guesthouses (pensions), and campsites. The experience was more intimate and focused on cultural exploration than on the mass resorts that would emerge later. Thus, 1956 laid the financial and infrastructural foundation for the explosive growth in the 1960s, when international travel restrictions further decreased and the holiday budget of the Western consumer increased.